Waar zijn gierzwaluwen 's nachts ? |
Het was heel lang een raadsel waar veel gierzwaluwen de nacht doorbrengen. Men zag vanaf eind april broedvogels 's avonds in de nestholten duiken maar vooral vanaf eind mei bleven grote groepen over die men elke avond na zonsondergang langzaam zag opstijgen tot ze zelfs met een verrekijker niet meer te zien waren.
Plinius de oudere De Griek Plinius de oudere (24-79 na Chr.) beschreef in "Naturalis Historia" dat gierzwaluwen "verder vliegen dan de schepen varen en ze komen nooit aan land, alleen om te broeden". Hij vermoedde dat ze "al vliegend slapen". Zie (in Engels vertaalde) tekst van de Spanjaard Francisco Marcuello in een boek over vogels uit 1617. Natuurlijke historie, vogels en moraal.
Jheronimus Bosch
Op het drieluik van Jheronimus Bosch (ca. 1450 - 1516), Tuin der Lusten, ca. 1500, zien we op het linker paneel, het Aardse Paradijs, gierzwaluwen in een lange sliert uit een kelder van een kasteel omhoog komen.
Bekijk de Tuin der Lusten interactief bij de NOS: https://tuinderlusten-jheronimusbosch.ntr.nl/ . Inzoomend op de gierzwaluwen hoor je ze srie-srie schreeuwen. |
|
Spallanzani
De Italiaanse bioloog Lazzaro Spallanzani, 1729 - 1799,
veronderstelde dat ze ' s avonds naar zeer grote hoogte opstegen en de nacht
daar ook wel zouden doorbrengen.
Lazzaro Spallanzani
1729 - 1799 :
"De mannetjes drijven de vrouwtjes ' s avonds naar het nest en slapen zelf in de lucht"
Hij meende dat zowel de mannetjes als de vrouwtjes de nacht hoog
in de lucht doorbrachten. Later in het seizoen zouden de vrouwtjes op het nest
broeden en alleen de mannetjes in de lucht "slapen".
G. Gazelle
De Belgische dichter Guido Gezelle (1830-1899) schreef een
gedicht over gierzwaluwen (1897). Aan het slot beschrijft hij hoe ze hoger en hoger al wie-wie-wie-end
uit het zicht verdwijnen.
"......
hoge nu hemelt hun vlerke in de lugt,
amper nog hore ik en die 'k niet en zie lijvelijk,
zingen ze wie ??? wie ?? wie? wie ".
|
Thijsse Jac. P. Thijsse was er in zijn boek Het Vogeljaar van 1913 in ieder geval nog niet uit. Hij had kennelijk al wel van Pallanzani vernomen want hij beschrijft dat "de mannetjes de wijfjes 's avonds naar het nest drijven". En: "Het is nogal een ruw toneel......en de wijfjes lopen menigen onzachten duw op. Eindelijk is het laatste wijfje naar binnen geduwd".
Jac. P. Thijsse, 1865 - 1945
Hij beschrijft hier dus wat wij nu "giervluchten" noemen en waarvan we weten dat die worden uitgevoerd door niet-broeders die een nestplaats zoeken. Vervolgens beschrijft hij hoe de mannetjes (van de broedvogels) steeds hoger opstijgen en uit het zicht verdwijnen en schrijft: "men vermoedt dat zij de heele nacht daarboven doorbrengen, maar het neerdalen uit de hoogere sferen is nog nooit direct waargenomen. Hier is dus weer werk voor de liefhebbers". (tot en met de 5e druk van 1942 is de tekst ongewijzigd).
Maar de vermoedens over "nachtvliegen" worden wel sterker en ook steeds vaker op papier gevonden. In 1914 tekende Aubrey Edwards in zijn boek "The night soaring of the Swifts" het volgende al op: " Mr. Edward Hart of the Bird Museum at Christchurch, tells me that he also found out some 14 or 15 years ago that the Swifts ascend and spend the night in the air, and that he has counted them up at sunset and counted them down at sunrise.”
Oorlogsvlieger Een aanwijzing over nachtvliegen kreeg G. Guérin in de Eerste Wereldoorlog, waarover hij in 1923 berichtte. Hij vloog ' s nachts met een vliegtuig naar 4 km hoogte en zweefde toen met afgezette motoren over de vijandelijke linies. Op 3 km hoogte trof hij, bij volle maan, een vlucht vogels aan die op enkele meters onder het vliegtuig rustig zwevend voorbijschoven. Ze staken scherp af tegen witte wolken. Er werden twee maal vogels geraakt en de volgende dag vond hij een volwassen mannetje gierzwaluw in de cockpit.
Botsingen van Gierzwaluwen met vliegtuigen komen relatief vaak voor omdat ze veel op dezelfde hoogte vliegen. Tussen 1960 en 1999 werden in het Amsterdams Zoölogisch Museum 229 gierzwaluwen verzameld na een vliegtuigbotsing, tot op 6 km hoogte, maar wel vooral overdag.
In 1924 doet G. Roosenboom waarnemingen naar aanleiding van de teksten van
Thijsse en meldt vervolgens in Ardea, december 1924, dat hij "er van overtuigd
is, dat geen gierzwaluw den nacht in de lucht doorbrengt omdat daarvoor een
voortdurende aanwezige opwaartse luchtstroom nodig zou zijn".
Oliver G. Fike schreef in een Engelse publicatie.
Ulrch Tigges vond dit citaat in een Oostenrijks tijdschrift van juli 1926. Het
Engelse tijdschrift is onbekend.
Fries onderzoek
In 1947 wordt het probleem van het "nachtvliegen" weer opgenomen door C. de
Graaf. Hij was door de teksten van Thijsse en het artikel van Daanje
in Ardea geïnteresseerd geraakt. Hij dook
in zijn oude aantekeningen en publiceerde in 1947 in Ardea een uitgebreid
verslag over zijn waarnemingen in 1945 in Heeg (Fr.). Hij verbleef daar als
onderduiker in een boerderij waar ook een paartje Gierzwaluw broedde. Hij
beschrijft uitvoerig de vele soorten vluchten van de kolonie en signaleert o.a.
tijdens het opstijgen dat sommige vogels toch weer haastig terugvallen en in de
nestholten duiken. Hij vermoedt dat de opstijgende en/of wegtrekkende vogels de
ongepaarde vogels zijn. De mogelijkheid van een onbekende slaapplaats elders
wordt uitgesloten en hij komt na allerlei afwegingen en verklaringen van het
vlieggedrag tot de theorie "dat de Gierzwaluw, als uitgesproken vliegkunstenaar,
die tot het uiterste is aangepast aan het verblijf in de lucht, uit inwendige
drang ' s avonds opstijgt en den nacht inderdaad in de lucht doorbrengt". Maar
het is nog geen zekerheid en hij sluit het artikel af met een lijst van negen
nog te beantwoorden vragen en de hoop dat waarnemingen met "radarstralen"
uiteindelijk zekerheid zullen geven.
Bevestigingen met vliegtuig
Die zekerheid komt in 1947 met de publicatie van de waarnemingen
van de Zwitser Emile Weitnauer bij zijn nestkastkolonie in Oltingen. Hij
constateerde dat de twee broedvogels elke nacht op het nest zitten en vermoedde
al gauw dat de nachtvluchten uitgevoerd worden door niet-broeders (jonge, nog
niet gepaarde vogels en adulten zonder nest. Beide broedende ouders verblijven '
s nachts op het nest). Waarnemingen bevestigden dat en hij zag ze ' s morgens
rond 4-5 uur van grote hoogte naar beneden komen. In zijn dagboek schrijft hij
in 1949: " Nu stijgt een grote gesloten zwerm steeds hoger en hoger; och had ik
maar een vliegtuig met een schijnwerper om ze te volgen!". Hij maakte er werk
van, ontmoette iemand met een Pipercup en in juni 1951 steeg hij voor het eerst
op en zag de vogels in twee avond- en twee ochtendvluchten 's avonds opstijgen
tot ca. 2.000 meter en ' s morgens weer naar beneden komen.
De Graaf kreeg de publicatie van Weitnauer onder ogen en deed in 1948 samen met
hem waarnemingen in Zwitserland. Ook uit eigen waarnemingen op een hoog
kantoorgebouw bij een kolonie in een nabije kerk in Arnhem zag hij wat er
gebeurde.
Er zullen overigens vele andere geweest zijn die vermoedens hadden of
waarnemingen deden die wijzen op "nachtslapen". C. Braam in Akkrum noteerde b.v.
op 27 juli 1948: 's Avonds geweldig druk met gierzwaluwen tot het duister wordt
en zij hoog in de lucht verdwijnen".
De Graaf verwerkt zijn bevindingen in 1950 in een tweede artikel in Ardea. Dan
blijkt ook dat hij inmiddels erg veel gevoel voor de aard van het beestje heeft
gekregen want hij schrijft dat het hem "niet zou verwonderen wanneer zou blijken
dat deze luchtvogel bij uitnemendheid in zijn winterkwartier eveneens in de
lucht overnachtte en dat het slapen in het nest een afwijking van de normale
levenswijze is". Die theorie zou in 1971 door de Engelsman Lockley opnieuw
geformuleerd worden. En pas in 2001 zou Erich Kaiser aannemelijk maken dat "onze" gierzwaluw, Apus apus (overigens niet als enige van de wereldwijd ca.
98 soorten gierzwaluw) ook in de Afrikaanse overwinteringgebieden ' s nachts
doorvliegt. Dat wordt in 2013 voor het eerst bewezen met
onderzoek aan een Zwitserse Alpengierzwaluw.
De bevindingen dringen maar langzaam door. In "Het beste Vogelboek" van de
Reader's Digest uit 1971 met voorwoord van prof. K.H. Voous (een bewerking van
een Engelse uitgave) wordt nog verondersteld dat de overblijvers 's avonds
allemaal mannetjes zijn: "alleen de vrouwtjes en de jongen brengen de nacht door
in het nest; de mannetjes blijven buiten, behalve bij slecht weer".
Gierzwaluw en Alpengierzwaluw (boven).
Uit Brehm- Tierleben 1882
Radar geeft uitsluitsel
I
Buurma
veronderstelde dat de hoogtevluchten te maken hebben met het verkennen van het
weer.
Het opstijgen in avond- en
ochtendschemering,
Het opstijgen tijdens avond- en ochtendschemering verloopt in een nagenoeg
synoniem patroon. De maximale hoogte (gemiddeld ca. 2,5 km) wordt steeds bereikt
als de zon ongeveer 7 graden onder de horizon staat en ongeveer een uur na
zonsondergang / voor zonsopkomst. De opstijghoogte bleek flink te variëren, van
1,5 tot 2,5 km, en alleen samen te hangen met de temperatuur: hoe warmer hoe
hoger. 's Ochtends is de opstijghoogte gemiddeld 200 m. lager, wat niet door de
temperatuur verklaard kon worden.
Insectenwolken worden ook gedetecteerd en daaruit bleek dat de gierzwaluwen
tijdens het opstijgen en weer dalen steeds boven de
insecten vliegen.
De resultaten wijzen er dus op dat het opstijgen gestuurd wordt door de
zonshoogte en dus de hoeveelheid licht en niet door voedselbehoefte.
De schemering is ook het enige moment op de dag dat ook het landschap nog
zichtbaar is, evenals de eerste sterren, maar ook een ver weg naderende
depressie. En het is ook bekend dat op deze momenten het magnetisch kompas van
vogels het beste werkt.
De veronderstelling is dus nu dat de gierzwaluwen het opstijgen tijdens
schemering doelbewust gebruiken om hun leefmilieu te verkennen (in termen van
landschap en atmosfeer) en oriëntatiepunten te zoeken voor navigatie, omdat dat
de beste methode en het beste tijdstip is.
Het "klimvliegen" van de Gierzwaluw heeft overigens een opvallende overeenkomst
met dat van een heel ander dier, de zuidelijke blauwvintonijn, zo meldt
Dokter c.s. Die doet hetzelfde, mogelijk met dezelfde doeleinden, ook in de
avond- en ochtendschemering maar dan door naar 600 meter diepte te duiken.
Luit Buurma werkte in 2023 nog aan een hoofdstuk over de gierzwaluw in zijn
proefschrift maar heeft dat niet kunnen voltooien. Hij overleed op 6 februari op
75-jarige leeftijd aan de gevolgen van een hartinfarct. Hij was in 1973 een van
de oprichters van Sovon Vogelonderoek. Zie
Toch geen omgevingsonderzoek ? Een nieuw jaarrond geolocatoronderzoek (publicatie 26-2-2018) aan 34 Alpengierzwaluwen uit vier vierschillende broedgebieden gedurende het gehele broed- en overwinteringseizoen concludeert o.a. dat deze gierzwaluwen de schemerklimvluchten in de overwinteringgebieden in Afrika dubbel zo vaak uitvoeren als in de broedgebieden. En het opstijgen gebeurt dubbel zo vaak in de ochtend- als in de avondschemering en vooral bij stabiele weersomstandigheden. De onderzoekers vermoeden dat de verhoogde vliegactiviteit tijdens de schemering (ook in horizontale richtingen) te maken heeft met sociale interacties tussen individuen. Ze vonden geen afdoend bewijs dat het gedrag is gericht op verkenning van de omgeving (zoeken/ calibratie van kompas en/of oriënteringspunten). Ook foerageren wordt als verklaring verworpen (zoals eerdere studies ook al deden). Zie paper: What makes Alpine swifts ascend at twilight ?
Samen klimvliegen in de avond en afdalen in de ochtend Nader onderzoek van Nilsson en Dokter met radar in Zuid-Zweden (2019) zoomde verder in op verschillen in gedrag in de ochtend en avond en tussen opstijgen en dalen. Hier bleek o.a. dat de gierzwaluwen het opstijgen in de avondschemering en het afdalen in de ochtendschemering groepsgewijs doen (in "flocks"). Maar bij het weer afdalen in de avondschemering, het verblijf in lager regionen gedurende de nacht en bij het opstijgen in de ochtend (een uur voor zonsopkomst) wordt er voornamelijk individueel, gescheiden gevlogen. Het in groepen vliegen gebeurt dus met name aan het begin en aan het einde van de nacht, als het licht genoeg is om elkaar te zien. Er wordt gesuggereerd, evenals bij het onderzoek aan de alpengierzwaluwen, dat het in groepen samen vliegen te maken heeft met sociaal gedrag, d.w.z. het vergaren van informatie van elkaar, zoals dat ook gebeurt bij giervluchten langs broedplaatsen. Tijdens de overnachting kunnen er o.a. door de wind verplaatsingen optreden zodat er behoefte bestaat om zich vanaf grote hoogte ' s morgens opnieuw te oriënteren. Samenvatting (E): Ibis febr.-2019: samenscholingen tijdens klimvluchten in de schemering. ("Flocking behaviour in the twilight ascents of Common Swifts, Apus apus "). Volledige paper, 4p. (E): Gezamenlijke klimvluchten.pdf
Invloed van maanlicht Uit onderzoek naar de effecten van maanlicht op nachtvliegen bleek o.a. dat de gierzwaluw en de vale gierzwaluw hoger gaan naarmate er meer maanlicht is. Maar de alpengierzwaluw reageert niet op maanlichtverschillen. Zie paper oktober 2023 (E.): De invloed van maanlicht op nachtelijk klimvliegen.
In 2022 werd een vergelijkbaar onderzoek gepubliceerd over de invloed van maanlicht op het nachtelijk vliegen van de Zwarte gierzwaluw in Zuid-Amerika. Een geheimzinnige broeder achter watervallen. Tijdens volle maan foerageren ze 's nachts tussen 2 en 4 km hoogte. Bij een maansverduistering gaan ze direct lager vliegen. Zie paper: Maanlicht stuurt nachtelijk vliegen van Zwarte gierzwaluw.
Nieuwe technieken In 1999 werden voor het eerst 20 Gierzwaluwen van een minizender voorzien door Erich Kaiser in zijn kolonie in het Duitse Kronberg. Ze hadden een klein bereik van 8 km en het batterijtje ging maar 2 weken mee. Er kon al wel mee aangetoond worden dat de jongen direct na het uitvliegen dag en nacht blijven doorvliegen.
Inmiddels zijn in 2014 de eerste Gierzwaluwen voorzien van de allereerste mini GPS zenders (Ierland). Daarmee kunnen vogels gedetailleerd gevolgd worden. Dat zal dan meer helderheid geven over de gedrag- en vliegverschillen tussen man en vrouw (die zijn niet te onderscheiden in de vlucht of op een nestcamera), over de jongen na het uitvliegen, broeders die hun nest zijn kwijtgeraakt en het zoekgedrag van daklozen en van 1e/2e jaars vogels. Gaan de jongen direct op weg naar Afrika of gaan ze eerst nog wat nachtvliegen om het weer en de contouren aan het begin van de route te verkennen en te leren van de broedvogels? Zie filmpje van de BBC over het GPS-project in Noord-Ierland (2016) . Het gaat om onderzoek naar plaatselijke foerageervluchten. Publicatie over de resultaten laat echter nog steeds (2023) op zich wachten.In 2022 kwamen nog kleinere zenders beschikbaar die werken via een satellietsysteem. De vogels zijn live op je mobiel te volgen ! Meer daarover op: Minitrackers Icarus-project. Literatuur Anker, C. A. van den. Gierzwaluw in de nacht De Levende Natuur, 1965 nr. 11 p. 282-285
Brander, P.W. Nachtvluchten van de Gierzwaluw.
Youtube filmpje met clusters gierzwaluwen boven IJsselmeer
Buurma, Luit S. Dusk and Dawn Ascend of the Swift. Int. Bird Strike Committee, 2000 .
Daanje, A. De Vliegende Gierzwaluw.
Dokter, A.M. Twilight ascents of Common Swifts.
Dokter A.M en Nilsson C.. Samenscholingen tijdens klimvluchten in de schemering. ("Flocking behaviour in the twilight ascents of Common Swifts, Apus apus ", jan 2019.) Gazelle, Guido. Gedicht "Gierzwaluwen" Graaf, C. de. De avondvluchten van de Gierzwaluw.
Graaf, C. de. De nachtvluchten van de gierzwaluw. Guerin, G. La vitesse de vol des oiseaux et l'aviation. Rev. Franç. d'Ornithology. 1923. Leichti, Felix. First evidence 200-day nonstop birdflight - artikel in Smithsonian Magazine - de publicatie in Nature Communications, sept 2013
Meier, Christof M. What makes Alpine swifts ascend at twilight ?
Rattenborg, Niels C. "Sleeping on
the Wing". Nachtvliegen bij diverse soorten en beschouwingen over slaapdiepte,
paper februari 2017.
Rooseboom, G. Opmerkingen over het overnachten van
Gierzwaluwen.
Swaen, Prof A.E.H. Waarnemingen uit het hele
land in 1919.
Thijsse, Jac. P. Het Vogeljaar - De Gierzwaluw. 1913 p. 266-272
Tigges, Ulrich. 50 miljoen jaar gierzwaluw in de
geschiedenis Weitnauer, Emil. Am Neste des Mauerseglers Ornithologischer Beobachter 1947 jrg. 44
Weitnauer, Emil. Uber die Nachtfluge des Mauerseglers. Ornithologischer Beobachter 1960 jrg. 57: p. 133 -141 Weitnauer, Emil. Mein Vogel. 1e druk 1980. Zwitserse koloniestudie. Opstijgen bij zonsop- en ondergang. Bespreking onderzoek Dokter e.a. Gierzwaluwbulletin 2013-1 p.7-8
+++++++++++++++
Jaap Langenbach Willemstraat 38, 3511 RK Utrecht 06 -3849 7474
|